-
1 intern
n. hospitant, stagiair--------v. interneren (dokter); beweging beperken; in quaranteine houden————————intern2 -
2 interne
interne [ẽtern]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 inwendig ⇒ binnen-, intern♦voorbeelden:¶ un(e) interne • inwonende leerling(e), intern(e), inwonend coassistent(e)1. m/f2) inwonende leerling/co-assistent2. adjinwendig, intern -
3 externe
externe [ekstern]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉♦voorbeelden:un externe des hôpitaux • niet-inwonend assistent in een ziekenhuisun externe surveillé • leerling die het huiswerk op school maaktun(e) externe • externe, niet-inwonende leerlingadjuitwendig, buiten- -
4 un externe des hôpitaux
un externe des hôpitaux
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский